Categoriearchief: Hoe komt de vogel aan zijn naam?
Hoe komt de ooievaar aan zijn naam?
Een ooievaar met darmproblemen vliegt met zijn partner naar zee waar door zijn partner zout water in zijn achterwerk wordt gespoten om de boel ’s goed door te spoelen.
Althans, dat is wat Bartholomaeus Anglicus (1203-1272) beschrijft in Van den proprieteyten der dinghen. Klisma’s waren in die tijd blijkbaar niet voorbehouden aan mensen. Een mooi staaltje mantelzorg van moeder natuur.
Het toegewijde gedrag van ooievaars als jongen, partner en opvoeder, en later als vermeend babybezorger spreekt al eeuwen tot de verbeelding. In de 13de eeuw schreef Jacob van Maerlant in zijn Der Naturen Bloeme over de ooievaar:
Plinius die wil bekinnen dat si hare ionc sere minnen. Oec sijn de ionc der moeder goet want also langhe alsoese voet also langhe voetsise weder. |
Plinius wil laten weten dat ze hun jongen zeer beminnen. Ook zijn de jongen voor de moeder goed want al zolang zij hen voedt voeden zij haar ook. |
Zijn trouwe karakter heeft ‘m waarschijnlijk tot symbool van Den Haag gemaakt. Maar ook Delft heeft een speciale band met de ooievaar. Op 3 mei 1536, tijdens de grote stadsbrand, werd ook Oude Delft 167 (het huidige Gemeenlandshuis) getroffen. En op het dak was een ooievaarsnest gevestigd.
Het verhaal gaat dat moeder ooievaar geprobeerd zou hebben om haar jongen uit de vlammen te redden en ze daarna (toen dat niet lukte) met haar gespreide vleugels op het nest wilde beschermen. En dit leidde uiteindelijk tot hun dood…
Naar dit verhaal wordt ook verwezen in Nederlandsche Vogelen maar het is al veel ouder. Cornelis Musius (1500 – 1572), de rector van het St. Agatha-klooster, schreef het gedicht De Delftse ooievaar (in Latijn) waarschijnlijk niet lang na zijn benoeming in 1538. En Theo van der Heijden maakte er in het jaarboek 2011 van Delfia Batavorum een mooie Nederlandse vertaling van. Het onderstaande fragment beschrijft het gedramatiseerde einde van het verhaal:
“(…)
Totdat in pogingen vol liefde
Teleurgesteld, de hoop verloren,
Zij zich spontaan werpt in het vuur,
Omdat zij liever eervol met
Haar dierbaar kroost de dood in wilde
Dan dat zij ontrouw was en leefde.
(…)”
En nu terug naar de herkomst van de naam ooievaar. Een van de mogelijke verklaringen van de naam houdt verband met zijn status als geluksbrenger: de ooievaar zou voorspoed brengen aan de bewoners van het huis waarop ie broedt.
In het Middelnederlands (1200-1500) kwamen vormen voor als odevare en oudeuaer. Deze zouden afgeleid kunnen zijn van het Proto-Germaanse *auda-bara wat ‘schatdrager’ betekent, van *auda– ‘rijkdom, schat’ en *beran– ‘dragen’. In deze betekenis zijn het dus schatten van kinderen die door de ooievaar worden gebracht.
Sommige etymologen menen echter dat de v van ooievaar niet ontstaan kan zijn uit de b van *beran– en komen daarom met een andere verklaring: de gereconstrueerde samenstelling *uda-faran ‘moerasganger’, met -ud ‘moerassige plaats’ en -faran ‘gaan, lopen’. De betekenis van schatdrager zou dan later via volksetymologie tot stand zijn gekomen.
Maar de meest fantasievolle verklaring vinden we toch wel in Nederlandsche vogelen:
“(…) Terwijl Oije een Schaap betekent, en zy, by groote schoolen in de Oostelyke deelen van Europa verzameld, van daar met een Vaart verhuizen, (…); zou men mogen denken, of de gelykenis naar een Kudde Schaapen, door hunne witheid, en het dus ter vlugt verdwynen, dan hun zweeven by troepen in de Lugt, ook aanleiding gegeven had tot die benaaming, welke oudtyds Oijevaart geschreeven werdt. Doch zulks is onzeker.”
(Nederlandsche Vogelen, blz. 321)
Misschien maar ‘s voor de afwisseling een kudde ooievaartjes gaan tellen, als we de slaap niet kunnen vatten….
Toine Andernach
Gebruikte bronnen
Anglicus, Bartholomaeus (2009). Van den proprieteyten der dinghen. Vertaling van Jacop Bellaert, 1485. Editor: E.M. Versélewel de Witt Hamer, op https://www.dbnl.org/tekst/enge022vand01_01/enge022vand01_01_0013.php#977
Blok, H. & ter Stege, H. (2008). De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis. Leidschendam/Waalre: in eigen beheer.
Brouwer, G. A. (1954). Historische gegevens over onze vroegere ornithologen en over de avifauna van Nederland, Ardea: vol. 41. E.J. Brill.
Eigenhuis, K.J. (2004). Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen. Amsterdam: Stichting Dutch Birding Association.
Heijden, Th. Van der. (2012). Cornelis Musius en de Delftse ooievaar. In: Jaarboek Delfia Batavorum 2011, op http://www.delfia-batavorum.nl/uploads/Afbeeldingen/jaarboeken/Delfia_Batavorum_2011.pdf. Delft: Historische Vereniging Delfia Batavorum.
Maerlant, J. van (1878). Der naturen bloeme. Ed.: Eelco Verwijs. Groningen: J.B. Wolters. Op https://www.dbnl.org/tekst/maer002ever01_01/index.php.
Nozeman, C. & Sepp, C. (Herdruk 2015). Nederlandsche Vogelen 1770-1829. Tielt, België: Lannoo, Den Haag: KB.
Philippa, M., F. Debrabandere, F., Quak, A., Schoonheim, N. en van der Sijs, N. (2003-2009). Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdam, op http://etymologiebank.nl/.
Historiek, Redactie (2019). Waarom heeft Den Haag een ooievaar in haar wapen?, op https://historiek.net/ooievaar-den-haag-wapen-waarom/104129/
Wilms, H. (2016). Wetenschappelijke namen van de Vogels van Europa, op http://www.wnve.nl.
Hoe komen de plevieren aan hun naam ?
Op Texel in mei dit jaar zijn we elke dag even naar ze gaan kijken. Ze zaten met z’n twintigen steeds op hetzelfde omgeploegde akkertje. Ze zitten er ieder jaar. En wat zijn ze mooi! Een van de weinige soorten waarvan het vrouwtje mooier is dan ‘t mannetje trouwens. Ik heb ‘t over de morinelplevier.
De morinelplevier kreeg zijn naam van de Engelsman John Kay (1510-1573) die er twee betekenissen aan gaf. De eerste is afgeleid van de Morini, een bevolkingsgroep in Noord-Frankrijk en België. Hun naam komt van het Keltische mori (zee). De tweede betekenis komt van het Latijnse morus (gek, dwaas) omdat de morinelplevier achter mensen aan zou lopen en daardoor makkelijk te vangen was.
Ook de strandplevier had vroeger namen die afgeleid waren van de plaats waar ie voorkwam. Eerst Alexandrynsche plevier omdat hij in Egypte was waargenomen en later Kentsche plevier.
Plevier komt zelf van het Latijnse pluvialis (op de regen betrekking hebbende). Plevieren zouden gaan fluiten als er regen op komst was. De goudplevier wordt daarom onder het volk ook wel regenfluiter genoemd (net als de regenwulp, de wulp en de merel trouwens). En daarnaast zijn er nog andere vogels die vroeger een gave als regenvoorspeller werd toegedicht zoals de groene specht en de rode wouw. Er is overigens (zoals zo vaak) nog wel discussie over de vraag of plevier niet oorspronkelijk toch een klanknabootsende oorsprong zou hebben.
De bontbekplevier dankt zijn naam aan zijn oranje-zwarte snavel, waarmee hij zich onderscheidt van de kleine plevier. Toen men zich nog niet bewust was van het bestaan van deze twee verschillende, maar op elkaar lijkende soorten werd de bontbekplevier ook wel kleine plevier genoemd. En in Nederlandsche Vogelen was het nog piepert of zee-leeurik, naar twee families waarvan het ook lastig was om ze uit elkaar te houden.
Vanwege hun verwantschap en gelijkenis met de kievit (als lid van de Charadriidae-familie) zijn de zilverplevier en de goudplevier in het verleden kievit genoemd. De goudplevier was begin 18-de eeuw de groene kievit en de zilverplevier is in de loop der jaren zelfs meerdere keren van kleur veranderd: eind 18-de eeuw nog graauwe plevier maar begin 19de eeuw grijze kievit (Nederlandsche Vogelen) en later goudkievit (!).
En om de verwarring nog groter te maken zijn er ook soorten die vroeger onder de plevieren werden geschaard maar dat later niet bleken te zijn, zoals de Gryze Zand-Plevier (de drieteenstrandloper) en de Graeuwe Zand-Plevier (de bonte strandloper).
De herkomst van onze vogelnamen blijft een fascinerend fenomeen!
Toine Andernach
Gebruikte bronnen
Blok, H. & ter Stege, H. (2008). De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis. Leidschendam/Waalre: in eigen beheer.
Eigenhuis, K.J. (2004). Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen. Amsterdam: Stichting Dutch Birding Association.
Nozeman, C. & Sepp, C. (Herdruk 2015). Nederlandsche Vogelen 1770-1829. Tielt, België: Lannoo, Den Haag: KB.
Sijs, N. van der (samensteller) (2010). Etymologiebank, op http://etymologiebank.nl/.
Wikipedia, Morinelplevier, op https://nl.wikipedia.org/wiki/Morini_(stam).
Wilms, H. (2016). Wetenschappelijke namen van de Vogels van Europa, op http://www.wnve.nl.
Hoe komt de putter aan zijn naam?
Een pieper piept, een kruiper kruipt en een duiker duikt. Maar wat doet een putter dan? Een putter put. Huh? Nou ja, niet van nature maar in een kooitje en door mensen geleerd.
En daar begonnen we al heel lang geleden mee. Al sinds de Romeinen in de 1ste eeuw na Christus weten we dankzij Plinius de Oudere dat putters konden leren hun eigen water omhoog te takelen (te putten). Plinius schreef vrij vertaald:
“De kleine Distelvinken doen wat men hen leert en dat niet alleen met hun stem maar ook met hun snavel en pootjes die ze in plaats van handen gebruiken.”
Putters konden in hun zogenaamde puttershuis met een klein emmertje water putten door met hun snavel aan een kettinkje te trekken en dat met hun pootjes vast te houden. Sommige huisjes hadden ook een wagentje met voer dat ze naar binnen konden trekken. Een puttershuis zag er in de 17de eeuw zo uit:
Sinds 1640 komt de naam putter in het Nederlands voor (en sinds 1555 onder de naam petter). Oorspronkelijk werd die naam alleen gegeven aan de gekooide putters en bleef de naam distelvink (al teruggevonden als distelvinc rond 1240) bestaan voor de in het wild levende vogels (WNT). Dus putter heeft in ieder geval een betekenis gekregen die samenhangt met zijn vaardigheid om water te putten. En in het Engels is dat trouwens nog duidelijker: daarin vinden we de volksnaam water-drawer.
Eigenhuis (2004) vraagt zich echter af of dit ook de oorspronkelijke betekenis is van zijn naam. Het gebeurt namelijk vaker dat vogelnamen ‘onder het volk’ een andere interpretatie krijgen door allerlei nieuwe ontwikkelingen of gebeurtenissen en dat de oude betekenis verwatert en uiteindelijk niet meer bekend is.
Eigenhuis denkt daarbij aan een afleiding van het Middelnederlandse puederen (wroeten) waardoor putter de betekenis van peuter(aar)tje krijgt. Een verklaring voor deze mogelijke betekenis zou dan kunnen zijn dat putters te vinden zijn op distels waarvan ze zaden proberen los te peuteren. Maar we kunnen dit niet met zekerheid zeggen.
En nu bent u vast ook benieuwd hoe ’t zit met die andere vogelnamen die eindigen op -er: als de putter put, eidt dan de eider, fraat de frater, ruit de ruiter, reigt de reiger, sperwt de sperwer, topt de topper en lijst de lijster? Vast niet, maar we zoeken ’t uit!
Toine Andernach
Gebruikte bronnen
Anoniem, Ruit met een geketende vogel voor een vogelhuisje, 1650-1675, gebrandschilderd glas, 11,6 x 8,4 centimeter, Rijksmuseum te Amsterdam, op: https://www.rijksmuseum.nl/nl/zoeken/objecten?q=ruit&p=13&ps=12&st=Objects&ii=6#/BK-LXXXI-L,150.
Eigenhuis, K.J. (2004). Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen. Amsterdam: Stichting Dutch Birding Association.
Nozeman, C. & Sepp, C. (Herdruk 2015). Nederlandsche Vogelen 1770-1829. Tielt, België: Lannoo, Den Haag: KB.
Veen, P.A.F van, N. van der Sijs (1997). Etymologisch woordenboek. De herkomst van onze woorden. tweede druk, Utrecht/Antwerpen: van Dale Lexicografie, op: http://etymologiebank.nl/.
Verdaasdonk, C. (2018). Het puttertje van Carel Fabritius: functie en iconografie. Volkert Manuth Scriptie, Radboud Universiteit, Nijmegen.
Wilms, H. (2016). Wetenschappelijke namen van de Vogels van Europa, op http://www.wnve.nl.
WNT (1882-1998). Woordenboek der Nederlandsche taal. Bewerkt door M. de Vries en L.A. te Winkel (et al.). ‘s-Gravenhage: Nijhoff, op http://wnt.inl.nl/.
Koninklijke Bibliotheek
Hoe komen de tortels aan hun naam ?
Een paar weken geleden was ik voor de zoveelste keer deze zomer in de Broekpolder. Meestal leg ik een hele lijst aan omdat ik zoveel mogelijk verschillende soorten wil zien. Maar nu had ik maar één soort op ‘t oog: de zomertortel. En terwijl ik zoveel moeite voor ‘m doe, speelt hij tot nu toe ‘hard to get’. Daarmee doet ie z’n naam geen eer aan want hij staat al jaren bekend als player:
De Tortels munten boven de andere Duiven uit in ’t werk der naejaeginge van wellust. (Nederlandsche Vogelen, deel 1, 1770)
De zomertortel heette vroeger tortelduif, afgekort ook wel tortel. Maar door de concurrentie met de oprukkende Turkse tortel, die ook vaak tortel werd genoemd, werd het verwarrend en heeft ie in 1994 officieel de naam zomertortel gekregen.
Tortelduif heeft ’t veel langer volgehouden en is zelfs een van de oudste Nederlandse samengestelde vogelnamen, afgeleid van Latijn turtur, wat overigens net als veel andere vogelnamen een klanknabootsende naam is.
Maar er is nog iets bijzonders aan de hand: tortelduif is een samenstelling waarvan het eerste deel vroeger dezelfde betekenis had als die van het hele woord. Oftewel: turtur (tortel) betekende van zichzelf al tortelduif en de toevoeging duif was dus eigenlijk niet nodig. Dat ’t toch tortelduif is geworden, komt omdat men in de loop der tijd de precieze betekenis van ‘t losse woord tortel is vergeten. En dat heeft zich allemaal ongeveer 1000 jaar geleden afgespeeld, want het woord turtulduva is al gevonden in een tekst van rond het jaar 1100.
Het woord duif is nog ouder en komt al voor in een van de oudste Nederlandse teksten: de Wachtendonckse psalmen uit de 10de eeuw. Waar duif vandaan komt weet niemand zeker. Mogelijke verklaringen variëren sterk en hebben betrekking op z’n kleur, op z’n roep en op z’n gedrag (Nederlands duiken en Engels dive).
Hoe de Turkse tortel aan het eerste deel van z’n naam komt, ligt minder ingewikkeld: oorspronkelijk komt hij uit Zuidoost-Europa en ergens begin vorige eeuw breidde zijn verspreidingsgebied zich richting het noordwesten van Europa uit. Het eerste deel van zijn naam verplaatste zich met de vogel mee vanuit de richting van Turkije en zo kwam ie aan z’n Duitse naam Türkentaube. Waarschijnlijk hebben we dat in het Nederlands overgenomen want hij kwam halverwege de vorige eeuw via Duitsland bij ons terecht.
En voor wie meteen dacht dat tortelduif wel van tortelen (minnekozen, mooi woord!) afkomstig zou zijn, jullie hebben ’t mis. Tortelen is afgeleid van tortelduif, en niet andersom! En dat minnekozen blijken ze vooral bij één partner te doen, dus de kwalificatie player die ik hierboven gebruikte, neem ik terug.
Toine Andernach
Gebruikte bronnen
Blok, H., ter Stege, H. (2008). De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis. Leidschendam/Waalre: in eigen beheer.
Eigenhuis, K.J. (2004). Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen. Amsterdam: Stichting Dutch Birding Association.
Kerkhof, P.A., (2016). Over struisvogels, windhonden en maaltijden, Hoe leenwoorden inzicht verschaffen in onze taalgeschiedenis, op https://www.nemokennislink.nl/publicaties/over-struisvogels-windhonden-en-maaltijden/.
Nozeman, C. & Sepp, C. (Herdruk 2015). Nederlandsche Vogelen 1770-1829. Tielt, België: Lannoo, Den Haag: KB.
Philippa, M., F. Debrabandere, F., Quak, A., Schoonheim, N. en van der Sijs, N. (2003-2009). Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdam, op http://etymologiebank.nl/.
Sijs, N. van der (2002). Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. Amsterdam/Antwerpen: Veen (tweede druk).
Wilms, H. (2016). Wetenschappelijke namen van de Vogels van Europa, op http://www.wnve.nl.
Hoe komt de snor aan zijn naam?
“Snor!”, riep ik enthousiast toen hij zich in het riet van z’n beste kant liet zien. De hardloopster hield even in toen ze ons groepje tegemoet liep en ik haar verwachtingsvol aankeek. “Oh sorry”, zei ze verontschuldigend, terwijl ze met haar mouw het slijm van haar bovenlip afveegde en met een nog roder hoofd verder jogde. Verbouwereerd van de onbedoelde afloop van dit korte gesprek bleef ik in het riet achter…
Vorige week moest ik aan dit bijzondere voorval terugdenken toen ik er twee hoorde èn zag in de Groenzoom. De snor werd voor het eerst in de negentiende eeuw in Nederland waargenomen in de Kralingse Plassen in Rotterdam. Hij kreeg zijn naam van het volk vanwege het snorrende geluid dat ie maakt en niet vanwege zijn bijzondere bovenlipbedekking. Dit in tegenstelling tot de baardmanman, wiens donkere baardstrepen wel veel weg hebben van de mannelijke gezichtsbeharing.
De zang van de snor lijkt trouwens erg op die van de sprinkhaanzanger die zijn naam kreeg omdat zijn zang op die van een sprinkhaan lijkt; de sprinkhaanzanger zingt iets hoger dan de snor en met een wat langzamere opeenvolging van noten. En als je goed luistert, hoor je een ratel. Een derde lid van het geslacht Locustella (sprinkhaan) is de krekelzanger. En u raadt ’t al…
Ornithologen hebben de snor later (in 1852) nachtegaal-rietzanger genoemd, ontleend aan zijn wetenschappelijke soortnaam lusciniodes dat nachtegaalachtig betekent. Deze keer juist weer niet vanwege zijn zang (lijkt er niet op), maar omdat zijn roodbruine rug aan de kleur van de nachtegaal doet denken.
Gelukkig kreeg ie daarna weer officieel de naam snor want anders was die bijzondere ontmoeting tussen het riet mooi aan m’n neus voorbijgegaan…
Gebruikte bronnen
Blok, H. & ter Stege, H. (2008). De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis. Leidschendam/Waalre: in eigen beheer.
Eigenhuis, K.J. (2004). Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen. Amsterdam: Stichting Dutch Birding Association.
Wilms, H. (2016). Wetenschappelijke namen van de Vogels van Europa, op http://www.wnve.nl.